Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Nog zegt Efraim: [37]Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed [38]verkregen; [in] al mijn [39]arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die [40]zonde zij. 37. Alsof zij zeiden: De profeten mogen zeggen wat zij willen, wij varen nochtans wel; daarom moet ons doen Gode zo niet mishagen als zij ons willen wijsmaken. Dit was ene soort van die onbeschaamde huichelarij, waarmede zij God en zijne profeten omsingelden [boven vs.1] en tergden, misbruikende alzo schandelijk de grote lankmoedigheid des Heeren. Vergelijk Amos 6:13. 38. Hebreeuws, gevonden, gelijk Gen.26:12; Ezra 7:16; Spreuk.8:9, enz. 39. Waarmede ik mij bemoeid heb om rijk te worden, of in mijn rijkdom, dien ik met mijn arbeid verkregen heb. Anders: al mijn arbeid is mij niet genoeg, [gelijk het Hebreeuwse woord vinden, gevonden worden, somtijds gebruikt wordt; zie Num.11:22], wij begeren nog al meer te hebben, wij moeten zo nog al voortgaan, [hij heeft] ongerechtigheid [dat is, straf van ongerechtigheid zal dien overkomen] die zonde [heeft], wij worden niet gestraft [zouden wij willen zeggen] daarom is bij ons gene zonde. 40. Alsof zij zeiden: Het blijkt uit onzen voorspoed, dat wij zo grotelijks niet zondigen in onze middelen, die wij gebruiken om rijk te worden, wat mogen dan deze onrustige mensen [de profeten] dus roepen en tieren over onzen handel?